Fragment uit Maidentrip, pagina 20

‘Hoe heet je?’ vraagt Dimítris.
‘Heleen,’ zeg ik, nog ietsje buiten adem.
‘Gggreeleen?’ herhaalt hij. Het klinkt afschuwelijk uit zijn mond.
‘Helena,’ zeg ik ter verduidelijking.
‘Èlena?!’ Hij verlegt de klemtoon. ‘Dat is een Griekse naam, wist je dat!’ Zijn ogen stralen, alsof hij mij zojuist heeft geannexeerd. ‘Ik zal je Eléni noemen!’
‘Eléni?’ Voorzichtig proevend spreek ik de lettergrepen uit.
‘Eléni,’ zegt hij nog een keer en mijn nieuwe naam fladdert over de bar naar me toe, speelse klanken die me licht en elegant maken. Ik kom in een vacuüm terecht. Een tijdloos moment, zonder indringers. Een eeuwigheid die abrupt eindigt als Dimítris over mijn schouder heen begint te praten.
‘U heeft uw dochter een mooie Griekse naam gegeven,’ zegt hij tegen Fie die onze kant opkomt. Mijn moeder buigt zich naar hem toe en bekent dat ze mij heeft vernoemd naar de beroemde Helena, om wie de Trojaanse oorlog werd uitgevochten. Ik heb al veel verklaringen gehoord, maar deze is nieuw.
‘Ik noem haar Eléni,’ zegt Dimítris. Fie keert zich naar mij.
‘Hoor je dat?’ vraagt ze in het Nederlands. ‘Hij noemt je ellende. Hij heeft vast een hoop mensenkennis.’

Marjon Sarneel