Vertellende ik of belevende ik?

OSMC-gastblog door Barbara van Dijk

De kracht van een goed geschreven verhaal is dat de lezer in de verleiding gebracht wordt om er van alles bij te denken en er ook emoties worden losgewoeld bij degene die het verhaal in handen heeft, waardoor lezen een intense ervaring wordt. Om dat effect te bereiken kun je verschillende technieken toepassen en een ervan is je richten op belevend schrijven. Het vertellend schrijven is veel gemak­kelij­ker, daarbij kan de auteur gewoon op een rijtje zetten wat de lezer moet weten. Toch is het belevend schrijven niet zo moeilijk als je daar wat meer inzicht in hebt. Meestal worden belevende ik-verhalen in de tegenwoordige tijd geschreven.

Een vertellende ik

Een vertellende ik is een alleswetende, onzichtbare beschouwer (vaak de schrijver zelf) die de situatie over­ziet en  daar verslag van doet. Hij staat tussen de lezer en het personage. Dat schept af­stand. De lezer kan enkel passief ‘luisteren’ naar los in de lucht hangende woorden. In het gunstigste geval zal hij de hapklare brokken aannemen en goedwillend wachten tot hij weer in het personage kan stappen. In de vertelde vorm komen toelichtende zinnen voor waarin de lezer expliciet wordt bijge­praat over zaken die ook gesuggereerd hadden kunnen worden. Soms beginnen die verhalen met een situatieschets, waarna het dekselse avontuur van start gaat.

Een belevende ik

Een belevende ik geeft simpelweg weer wat er zich aan hem/haar voordoet en observeert daarbij goed. Via weergaven van

  • zintuiglijke waarnemingen (A)
  • gedachten (B)
  • gevoelens (C)

van je personage vertelt het verhaal zichzelf. De schrijver blijft buiten beeld. Zet je hoofdpersoon meteen vanaf het begin zo veel mogelijk in concrete scenische situ­aties neer, zodat de lezer de erva­ringen van het perso­nage meebeleeft. De lezer verplaatst zich moeiteloos in zo’n figuur en beleeft ook iets. Je kunt hierbij kiezen voor de ik-vorm, of de personale hij/zij-vorm.

A. Zintuiglijke waarnemingen

De zin: ‘Niels staat op de boulevard en kijkt naar de schepen die voorbij varen op zee.’ is een vertelde zin die duidelijk uitlegt wat er gaande is, maar weinig opwekt: De lezer zit in Niels en snapt wel dat Niels dit ziet, dus Niels kijkt kan weg. Natuurlijk varen die schepen op zee, waar anders? Die toevoeging kan gemist worden. En als ze niet voor anker liggen, varen ze hoe dan ook voorbij. Schepen is ook te algemeen om je er een goede voorstelling van te kunnen maken. Reik je lezer beelden aan, als het even kan, bewegende beelden, daarmee breng je dynamiek aan. Gebruik zo veel mogelijk zintuigen. Laat bladeren ritselen, wolken voorbijdrijven, zeewater op lippen een zout laagje leggen, pas gemaaid gras geuren en de hitte boven een wegdek trillen. 

Zeg niet dat Niels kijkt, maar geef weer wat hij ziet. Een gigantisch, zwaarbeladen containerschip stampt door de golven en passeert op een steenworp afstand de boulevard. Het staat er niet letterlijk, maar Niels hoort de motor (stampen). Het is zwaar weer, er zijn zichtbare golven. Als je dit laat volgen door: Hij zucht. Wat zou ik graag op de brug staan, verbind je het beeld met zijn verlangen. Lezers identificeren zich met het innerlijk van personages. Zijn angsten, verlangens, drijfveren, onzekerheden enz. Insiders weten na het lezen van bovenstaande zin nu ook dat het hoog water is, want anders kunnen die dozenboten niet door de ondiepe vaargeul, het schip vaart vlakbij, dus aan de rechterkant van de vaargeul. Dan gaat zij de Noordzee op. Dat klopt, zij is zwaarbeladen en komt uit een haven.

Balans in tonen en vertellen

Voor de belevende vorm heb je doorgaans wel meer woorden nodig en dat kan nadelig zijn voor de vaart van het verhaal. Je moet dan ook niet alles tonen, enkel de dingen die belangrijk zijn voor de essentie van je verhaal. Stel dat er een man komt aanlopen, die een praatje met Niels maakt. Wat Niels het eerst of meest aan die man opvalt, geef je weer, maar als die man een bijfiguur is, hoeft dat niet zo uitgebreid als: Bij elke stap met zijn rechtervoet buigt hij lichtelijk voorover, waardoor het lijkt alsof hij elk moment kan struikelen. Hij loopt mank, is dan voldoende om de lezer een beeld te geven.

B. Gedachten

Dialogen zijn een machtig stuk gereedschap voor een schrijver, maar ook met weergaven van gedachten kun je veel zeggen. Veel schrijvers gebruiken gedachten om essentiële info in te verstoppen. Zorg er wel voor dat het echte, natuurlijke gedachten zijn en geen verkapte vertellersuitleg. Je gaat in gedachten geen dingen aan jezelf vertellen die je al weet, zoals in de volgende zin. De stem van Erik, die net als ik al drie jaar bij de bank werkt, doet me ook nu weer denken aan de stem van mijn man Jochem.

Suggestie

Geef de info op een suggestieve manier weer. Kijk eens naar deze beginalinea van Vonne van der Meer. En ik vond mezelf nog wel zo allemachtig slim toen ik dat plan bedacht om haar hierheen te lokken, zijn werkkamer in waar alles nog net zo staat als toen hij stierf, het tweedjasje nog om de leuning van zijn stoel hangt, de foto’s van de kinderen nog op het bureau staan, de pen naast het vloeiblad ligt met dezelfde vlek­ken. Een vlek waarin je een bevallig jong meisje kunt zien, maar ook een heks. Ik wilde haar door de grond zien zakken van schaamte als ik haar zou zeggen dat ik het wist. Alles.

C. Gevoelens

Expliciete gevoelsnotities passen niet bij een belevende ik. Ga de emoties van je personage niet direct verwoorden, want hierdoor kan van eigen invulling geen sprake meer zijn. Het is een leuke uitdaging om te omschrijven hoe een bepaalde emotie zich fysiek manifesteert bij een uniek personage. Wat gebeurt er in iemands lichaam, welke handelingen drukken welke emotie uit? Hoe iemand iets ervaart zegt ook iets over de gemoedstoestand van je personage. Een personage vol zorgen zal zien dat een meeuw tegen de harde wind optornt, een vrolijke vakantieganger ervaart dat de meeuw vrij en blij door de­zelfde grijze lucht zweeft.

Oefening

Een goede oefening om de belevende vorm onder de knie te krijgen is door het aaneenrijgen van scenische passages die je in de zuivere ik-vorm schrijft. Hou daarbij voor ogen dat je personage naast uitspraken, niet meer kan weergeven dan hij/ zij zintuiglijk waarneemt, denkt en voelt. Dus ook geen zinnen als: Ik voelde niet hoe koud het water was. Waar je je niet bewust van bent, kun je niet weergeven. Je loopt zo vanzelf tegen de vertellersuitleg op. Als de ik-vorm je vlot afgaat, kun je je verhaal indien gewenst omzetten in de personale hij/zij-vorm.

In de stijl herken je de hand van de schrijver, maar hij moet zelf onzichtbaar blijven. Zijn taak is te vergelijken met die van een ploeterende regisseur. Succes met ploeteren!

Barbara van Dijk, schrijfcoach en redacteur van LetterSpinsels, een collectief van gevorderde schrijvers. Onder de naam Barbara Joy schrijfster van diverse gepubliceerde verhalen en de roman Schaduwvrouw. Publicaties en prijzen van Barbara Joy kun je vinden op deze pagina. Als je Barbara wilt bereiken, bijvoorbeeld omdat je geïnteresseerd bent in LetterSpinsels, kun je haar mailen via tjebbar@zeelandnet.nl.